PSALM 74
Psalm 74
Informatie en bladmuziek over Psalm 74
Voor de kerkdienst 10 | Lenard Verkamman
Verkamman, LenardVoor de kerkdienst 10 | Lenard VerkammanBladmuziek over:1. Psalm 74 : 152. Psalm 46 : 13. Psalm 124 ..
€ 8,95
Orgelbewerkingen van Psalmen 1 - Folgert Zwaving
Zwaving, FolgertOrgelbewerkingen van Psalmen 1 van Folgert ZwavingInhoud: Psalm 21Psalm 38 Psalm 61Psalm 74/119Psal..
€ 20,99
15 voorspelen bij bekende Psalmen - Harke Iedema
Iedema, Harke15 voorspelen bij bekende Psalmen van Harke Iedema1. Psalm 62. Psalm 213. Psalm 384. Psalm 435. Psal..
€ 10,95
67 voorspelen bij Psalmen - Dick Troost
Troost, Dick67 voorspelen bij Psalmen van Dick Troost Voor orgelHet kerkelijk jaar rondInhoud:Psalm 2Psalm 8P..
€ 20,00
Bekende Psalmen - Regina Ederveen
Ederveen, ReginaBekende Psalmen van Regina EderveenVoor Keltische harp, pedaalharp of pianoInhoud:Psalm 92Psalm 36/6..
€ 9,95
Koraalbundel op hogen toon - Martijn den Haan
Haan, M. denKoraalbundel op hogen toon van Martijn den HaanPsalmen met bovenstemPsalm 1Psalm 3Psalm 19Psalm 21Ps..
€ 15,95
Koraalfantasie Psalm 79:4 en 7 - Cor van Dijk
Dijk, Cor vanKoraalfantasie Psalm 79:4 en 7 van Cor van DijkInhoud: Koraafantasie Ps. 74:4 en 9..
€ 9,95
Psalmen 3 - Chris Haalboom
Haalboom, Chr.Psalmen 3 van Chris Haalboom25 Psalmen voor elektronisch orgel en kerkorgelInhoud:Psalm 51-75..
€ 8,95
Psalmen in voorspelen en zettingen 1 - Jan van Westenbrugge
Westenbrugge, Jan vanPsalmen in voorspelen en zettingen 1 van Jan van WestenbruggeInhoud:Psalm 1Psalm 6Psalm 8Psalm 19Psa..
€ 15,45
Zangbundel op hogen toon - Martijn den Haan
Haan, M. denZangbundel op hogen toon van Martijn den HaanPsalmen met bovenstemPsalm 1Psalm 3Psalm 19Psalm 21Psal..
€ 5,95
Beknopte voorspelen over alle Psalmmelodieën 3 - Willem van Twillert
Twillert, Willem vanBeknopte voorspelen over alle Psalmmelodieën 3 van Willem van TwillertPsalm 61-90..
€ 10,90
Muziek voor orgel en trompet - Herman Drost
Drost, HermanMuziek voor orgel en trompet van Herman DrostPsalmen Inhoud:Psalm 8Psalm 24, 62, 95Psalm 25Psalm 42..
€ 20,99
Psalm 74
1 Een onderwijzing, voor Asaf. O God! waarom verstoot Gij in eeuwigheid? [Waarom] zou Uw toorn roken tegen de schapen Uwer weide?
2 Gedenk aan Uw vergadering, [die] Gij van ouds verworven hebt; de roede Uwer erfenis, [die] Gij verlost hebt; den berg Sion, waarop Gij gewoond hebt.
3 Hef Uw voeten op tot de eeuwige verwoestingen; de vijand heeft alles in het heiligdom verdorven.
4 Uw wederpartijders hebben in het midden van Uw vergaderplaatsen gebruld; zij hebben hun tekenen tot tekenen gesteld.
5 Een ieder werd er bekend als een, die de bijlen omhoog aanbrengt in de dichtigheid van een geboomte.
6 Alzo hebben zij nu derzelver graveerselen samen met houwelen en beukhamers in stukken geslagen.
7 Zij hebben Uw heiligdommen in het vuur gezet; ter aarde toe hebben zij de woning Uws Naams ontheiligd.
8 Zij hebben in hun hart gezegd: Laat ze ons te zamen uitplunderen; zij hebben alle Gods vergaderplaatsen in het land verbrand.
9 Wij zien onze tekenen niet; er is geen profeet meer, noch iemand bij ons, die weet, hoe lang.
10 Hoe lang, o God! zal de wederpartijder smaden? Zal de vijand Uw Naam in eeuwigheid lasteren?
11 Waarom trekt Gij Uw hand, ja, Uw rechterhand af? [Trek] [haar] uit het midden van Uw boezem; maak een einde.
12 Evenwel is God mijn Koning van ouds af, Die verlossingen werkt in het midden der aarde.
13 Gij hebt door Uw sterkte de zee gespleten; Gij hebt de koppen der draken in de wateren verbroken.
14 Gij hebt de koppen des Leviathans verpletterd; Gij hebt hem tot spijs gegeven aan het volk in dorre plaatsen.
15 Gij hebt een fontein en beek gekliefd; Gij hebt sterke rivieren uitgedroogd.
16 De dag is Uwe, ook is de nacht Uwe; Gij hebt het licht en de zon bereid.
17 Gij hebt al de palen der aarde gesteld; zomer en winter, die hebt Gij geformeerd.
18 Gedenk hieraan; de vijand heeft den HEERE gesmaad, en een dwaas volk heeft Uw Naam gelasterd.
19 Geef aan het wild gedierte de ziel Uwer tortelduif niet over; vergeet den hoop Uwer ellendigen niet in eeuwigheid.
20 Aanschouw het verbond; want de duistere plaatsen des lands zijn vol woningen van geweld.
21 Laat den verdrukte niet beschaamd wederkeren; laat den ellendige en nooddruftige Uw Naam prijzen.
22 Sta op, o God! twist Uw twistzaak; gedenk der smaadheid, [die] U van den dwaze [wedervaart] den ganse dag.
23 Vergeet niet het geroep Uwer wederpartijders; het getier dergenen, die tegen U opstaan, klimt geduriglijk op.
Psalm 74
Vers 1
Waarom, o God, zijn wij in eeuwigheid
Van Uwe gunst en onderstand verstoken?
Hoe kan Uw toorn dus tegen ons nog roken,
Die schapen zijn, zelfs door Uw hand geweid?
Vers 2
Herdenk de trouw, aan ons voorheen betoond;
Denk aan Uw volk, door U van ouds verkregen;
Denk aan Uw erf, het voorwerp van Uw zegen;
Aan Sions berg waar G' eertijds hebt gewoond.
Vers 3
Ruk spoedig aan, verdubbel Uwe schreên;
Zie, hoe de stad verwoest ligt en vergeten;
Des vijands macht heeft alles neergesmeten,
Uw heiligdom verdorven en vertreên.
Vers 4
Uw vijand heeft, ter plaatse van 't gebed,
Gelijk een leeuw gebruld bij 't zegevieren;
Zelfs, U ten schimp, heeft hij zijn krijgsbanieren,
In trotsen moed, tot tekenen gezet.
Vers 5
Elk woedt om strijd, en toont zich onbeschroomd;
Men houwt en hakt, dat poort en binten beven;
Gelijk men slaaft, om bijlen aan te geven,
En ijv'rig kapt in 't hoog en dicht geboomt'.
Vers 6
Dus hebben z' ook, doldriftig, onbesuisd,
Graveerselen, pilaren, wanden, bogen,
Wier kunstsieraad de lust was van elks ogen,
Met zwaard, houweel en hamer woest vergruisd.
Vers 7
Uw heiligdom is door het vuur verteerd;
Niets heeft zijn glans voor 't woên des gloeds beveiligd;
Uw schoon paleis, Uw woning is ontheiligd,
Ten gronde toe in puin en as verkeerd.
Vers 8
"Laat", zeiden zij, "laat ons het ganse land,
Geplunderd, voor onz' overmacht doen zwichten."
Hun wrede vuist heeft al de Godsgestichten,
Uw naam ten hoon, verbrijzeld of verbrand.
Vers 9
Wij zien aan ons, na al dit ongeval,
Geen teek'nen meer van Uwe gunst gegeven;
Niet één profeet is ons tot troost gebleven;
Geen sterv'ling weet, hoe lang dit duren zal.
Vers 10
Hoe lang, o God, zal in dit zwaar verdriet,
De vijand ons zijn wrede trotsheid tonen?
Zal hij Uw naam in eeuwigheid dan honen?
Neen, 't kan niet zijn; dat duldt Uw glorie niet.
Vers 11
Ach, waarom trekt G' uw hand dus van ons af,
Uw rechterhand, die ons tot steun kan strekken?
Ai, wil haar eens uit Uwen boezem trekken,
En maak een eind aan Uw gestrenge straf.
Vers 12
Gij, evenwel, Gij blijft dezelfd', o HEER;
Gij zijt van ouds mijn toeverlaat, mijn Koning,
Die uitkomst gaaft, en, uit Uw hemelwoning,
Voor ieders oog Uw haat'ren gingt te keer.
Vers 13
Gij spleet weleer de Schelfzee door Uw kracht;
Gij hebt den kop der woest' en felle draken,
Het vrees'lijk heir, dat Isrel dorst genaken,
ln 't hart der zee, verbroken door Uw macht.
Vers 14
Uw sterke hand heeft 's Leviathans woên
Betoomd, gestuit; deed Farao bezwijken;
Waar 't woest gediert' aan duizenden van lijken,
Op 't dorre strand, zijn rooflust mocht voldoen.
Vers 15
Hoe menigmaal hebt G' ons Uw gunst betoogd,
't Zij G' een fontein deedt uit een rots ontspringen,
Of op een hoop de waat'ren samendringen,
Wanneer de stroom door U werd uitgedroogd.
Vers 16
De dag is d' Uw'; ook vormdet Gij den nacht;
Gij schiept het licht, de zon met gloed en stralen;
Door U is d' aard' gesteld in juiste palen;
Elk jaarseizoen hebt Gij tot stand gebracht.
Vers 17
Herdenk, mijn God, herdenk die wonderdaân!
Een dwaas geslacht heeft Uwen naam gelasterd;
De vijand, van Uw vrees en dienst verbasterd,
Heeft Uwen roem met smaad en schimp belaân.
Vers 18
Geef 't wild gediert', dat niets in 't woên ontziet,
De ziele van Uw tortelduif niet over;
Laat, grote God, om een gehaten rover
Uw kwijnend volk niet eeuwig in 't verdriet.
Vers 19
Beschouw, herdenk Uw vastgestaafd verbond;
Laat dat Uw hart tot ons in liefd' ontvonken;
Het land is vol van duist're moordspelonken,
Vanwaar 't geweld ons grieft met wond op wond.
Vers 20
Dat elk verdrukt' Uw bijstand eens erlang';
Laat, laat Uw volk niet schaamrood wederkeren;
Maar wil van hen ellend' en nooddruft weren,
Opdat z' Uw naam verheffen in gezang.
Vers 21
Rijs op, o God, rijs op, toon Uw gezag;
Betwist Uw zaak, wees onze pleitbeslechter;
't Is meer dan tijd; gedenk, o hoogste Rechter,
Wat smaad de dwaas U aandoet dag op dag.
Vers 22
Vergeet niet, HEER, dien onverdraagb'ren hoon,
Dat luid geroep van al Uw weêrpartijders;
Het woest getier van Uwe machtbestrijders
Stijgt telkens op tot voor Uw hemeltroon.
Psalm 74
vers 1
Hoe komt 't, dat Gij ons verstrooit, o God mijn?
Dat Uw gramschap, over ons zeer ontsteken,
Dikken rook uitwerpt, zo 't hier heeft gebleken,
Die wij toch schapen Uwer weide zijn.
vers 2
Uwes volks, dat Gij hebt verworven rein,
Gedenkt toch eens, en Uw erfdeel bevrijdet;
Gedenk den berg Sion, die nu angst lijdet,
Dien Gij verlost en gekocht hebt allein.
vers 3
Sta op Heer! en gans'lijk te niete doet
Den hoop der godd'loze vijanden t' zamen,
Die moedwilliglijk, zonder hen te schamen
Uw huis wredelijk treden onder voet.
vers 4
Daar Uw werken voortijds waren verteld,
Daar hoort men ze brullen en wreed'lijk tieren;
Haar schand'lijke tekenen en banieren
Hebben zij daar opgericht en gesteld.
vers 5
Een ieder van hen arbeidt nu met vliet,
Om Uwen heil'gen tempel te verderven;
Met bijlen zij even houwen en kerven,
Zo zulks in enen groten bos geschiedt.
vers 6
't Heerlijk schutwerk uitgesneden zo wel
't Welk een sieraad Uws huis was onderwijlen.
Hebben zij met houwmessen en met bijlen
Ontstuk gehouwen en verwoest zeer snel.
vers 7
Zij hebben ook met den vure verbrand
Uw heilig huis, 't welk zeer hoog was verheven;
Zij hebben 't ook ontheiligd en daarneven
Verdorven, ja gemaakt slecht als het land,
vers 8
Haast spreken zij: Laat ons deez' worgen al,
Zij hebben ook met harten zeer moorddadig,
Uw heil'ge plaatsen wreed en ongenadig
Verbrand en overal gebracht ten val.
vers 9
Ach! wij zien geen tekenen meer voortaan
Uwer gunst; de profeten ons ontbreken;
Niemand wil voor ons noch strijden, noch spreken;
Wanneer zal Uwe toorn van ons toch gaan?
vers 10
Hoe lang zult Gij nog dulden, o Heer!
Dat de booz' Uwen Naam zo zullen schenden?
Zal ook dat lasteren nimmermeer enden,
Daarmee zij Uwe kracht bespotten zeer?
vers 11
Hoe komt 't, dat Gij Uwe hand zo stil houdt,
En over ons Uw rechterhand niet strekket?
Nochtans is 't nood, dat Gij die nog eens trekket
Uit den schoot, ter hulp Uwes volks benauwd.
vers 12
Gij zijt toch mijn Koning van ouden tijd,
Die mij wilt en openlijk kunt bewaren.
Als mij zware nood hier is wedervaren;
Gij hebt mij duizendmaal daarvan bevrijd.
vers 13
Gij hebt gedeeld dat meer door Uwe kracht;
De schrikk'lijke draken hebt Gij verslagen,
Zodat wij de waterkanten vol zagen
Van monsters, die Gij, Heer, hadt omgebracht.
vers 14
Gij slaat den walvis, Heer, met krachten dood,
Het volk in de woestijne tot een spijze.
Gij brengt ook voort, gans op een nieuwe wijze,
Waterfonteinen uit steenrotsen groot.
vers 15
Gij stilt den vloed der waterstromen breed;
Dag ende nacht hoort U toe desgelijken;
De zon en de sterren zonder afwijken,
Houdt Gij in gewissen gang met bescheed.
vers 16
De landpalen hebt Gij gesteld alleen
Over de ganse wereld, Heer almachtig!
De zomer heet, winter, en dat ijs krachtig,
Zijn Uwer handen werken algemeen.
vers 17
Gedenk Heer! hoe Uwe vijanden fel
Uw eer verminderen en boos'lijk schenden;
Hoe dat uitzinnig volk aan alle enden
Uwen Naam schoon lastert met zijn opstel.
vers 18
Wil deze wreden overgeven niet
De ziel Uwes tortelduifkens deemoedig;
Wil ook niet eeuwig vergeten, Heer goedig,
Uw arm volk, 't welk men nu troosteloos ziet.
vers 19
Gedenk Heer! aan Uw opgericht verbond,
Dewijl 't aardrijk zo hard is onderdrukket,
En dat het onder geweld en last bukket
Der bozen, die veel zijn tot dezer stond.
vers 20
Laat Uwen armen knecht niet beschaamd zijn;
Maar geef hem veeleer oorzaak om te zingen
Van Uwen Naam; dat zij mogen ontspringen,
Die benauwdheid lijden, met smaad en pijn.
vers 21
Heer! voer Uw zaak uit, van den slaap opstaat.
En wil deez' grote smaadheid niet vergeten,
Die U daag'lijks met spotten wordt verweten
Van dit volk, 't welk Uwen Naam steeds versmaadt.
vers 22
Dat bitter roepen en tieren aanhoort
Der vijanden, die gans uitzinnig razen;
Haar schreeuwen vol van hoogmoed opgeblazen,
Wordt langs zo groter en vaart altijd voort